ontmoetingen met Fidel Castro

23. In het hol van de leeuw 

Na ettelijke brieven, formele aanvragen en een dertigtal telefoontjes met de gevangenisdirectie was het ons in 2004 gelukt om Gerardo Hernández te bezoeken. Gerardo is één van de vijf Cubanen waar we het in het vorige hoofdstuk over hadden.

De VS-autoriteiten beschouwden hem als leider van het ‘wespennetwerk’, zoals de Vijf* genoemd worden. Hij kreeg twee keer levenslang plus vijftien jaar. Op het moment van ons bezoek was hij opgesloten in de hoge veiligheidsgevangenis van Lompoc in Californië. The New Rock stond er op de T-shirts van de cipiers. Je moet weten dat de gevangenis in Lompoc werd gebouwd ter vervanging van de beruchte Alcatras-gevangenis, die destijds de bijnaam The Rock kreeg.

De revolutie heeft ons geleerd om na te denken,

niet om te haten.

Gerardo

Het was een heel gedoe om Gerardo te bezoeken. Hij heeft in totaal slechts recht op tien personen op zijn bezoekerslijst. Zijn vrouw Adriana is daar niet bij. Toen zij na heel wat pogingen uiteindelijk in 2002 een visum kreeg voor de VS, werd ze bij aankomst op de luchthaven opgepakt. Ze mocht kiezen: uitgewezen worden of verschijnen voor een jury in Miami. De keuze was vlug gemaakt. Sinds 1998, het jaar waarin de Vijf achter de tralies verdwenen, heeft ze haar man niet meer gezien.

 

Lompoc is een indrukwekkend gevangeniscomplex, zo uit een Hollywoodfilm geplukt. Bij aankomst moesten we verklaren dat we niet in het bezit waren van wapens of explosieven, en dat we nooit lid waren geweest van een terroristische organisatie. Dan volgde een reeks controles. Uiteindelijk, na het passeren van verschillende, door muren van prikkeldraad en een dozijn zwaarbewapende cipiers omringde sassen geraakten we in de bezoekruimte. Daar zaten we dan, tussen als ‘onhandelbaar’ of ‘gevaarlijk’ geklasseerde topcriminelen en gedetineerden. Het gaf een akelig gevoel.

Gerardo vertelde over de harde leefomstandigheden. De gedetineerden hebben enkel in het weekend bezoekrecht, en dat voor een beperkt aantal uren per maand. Vaak zijn er opstootjes en het gebeurt al eens dat een gevangene een collega naar de andere wereld helpt. Perspectief hebben deze mensen niet. Ze belandden hier na een zware misdaad of na gewelddadig gedrag in een gewone gevangenis.

We hadden ons op voorhand weinig illusies gemaakt en waren mentaal voorbereid op een ontmoeting met een gedeprimeerd en gebroken man. We wisten eigenlijk niet goed wat zeggen. Onnodig! Gerardo verraste ons met een onwaarschijnlijke levenslust en optimisme. ‘Ga zitten en doe alsof je thuis bent’, grapte hij na een warme omhelzing. Het ijs was meteen gebroken. Aan één stuk door praatte hij gedurende uren over koetjes en kalfjes, over het leven in de gevangenis, over de wereldpolitiek en uiteraard over zijn vaderland. Hij vroeg naar de kinderen van Katrien, en polste naar de Free the Five-campagnes in België en Europa. En constant maakte hij grapjes.

Zijn medegevangenen beschouwen Gerardo als ‘een speciaal geval’. In zijn cel hangen geen playmates maar posters van Che en Fidel. Hij krijgt stapels brieven van overal ter wereld. Dat verleent hem een zeker respect bij de cipiers. Na ons bezoek van vijf jaar geleden besloten we om Gerardo in het kader van dit boek een reeks vragen door te sturen. Hij zou ze schriftelijk beantwoorden, maar dat was zonder de gevangenis gerekend. Recente extra censuurmaatregelen op binnen- en buitengaande post zetten het hele project bijna op de helling. Het lukte in extremis.

Infiltreren in terreurnetwerken is levensgevaarlijk. We vroegen hem hoe iemand het in zijn hoofd haalt om dit soort missie te aanvaarden. Hij haalt het antwoord uit de geschiedenis. ‘Meer dan honderd jaar geleden zei José Martí* dat een echte man niet trekt naar waar het best geleefd wordt, maar naar waar de plicht roept.’ Gerardo verwijst ook naar Carlos Manuel de Cespedes*, een Cubaanse grootgrondbezitter die zijn slaven vrijliet en samen met hen de Spaanse kolonisator bestreed. ‘Ongetwijfeld hebben zowel de Cespedes als Martí veel kritiek gekregen op hun levenskeuzes. Ze haalden niet alleen zichzelf alle soorten offers op de hals, maar bezorgden ook hun geliefden en families veel leed. En ten slotte verloren ze er nog het leven bij ook. Alleen, vandaag herinnert niemand zich nog de namen van die critici…’

Veel mensen hebben Gerardo al gevraagd waarom hij zich in zo’n gevaarlijk avontuur stortte, terwijl hij toch zes jaar studeerde om diplomaat te worden. Gerardo: ‘Wat moesten de revolutionairen van mijn generatie doen? Zitten toekijken hoe ze lijnvliegtuigen uit de lucht halen? Toezien hoe ze bommen leggen op openbare plaatsen? Welke Cubaan, of welke buitenlandse toerist, kan er zeker van zijn dat hij niet vroeg of laat slachtoffer van die terreur zou worden? Aan ons vijf werd een taak voorgesteld. We hebben ze geaccepteerd in het volle bewustzijn van de verantwoordelijkheid en de eventuele opofferingen die ze zou meebrengen. Niet dat dit zo uitzonderlijk is. Er zijn miljoenen Cubanen die zich inzetten in plaats van op een straathoek “vliegen te tellen”. Die hun steentje bijdragen aan de oplossing van onze problemen en aan de verdere uitbouw van ons sociaal project.’

We polsten Gerardo naar zijn indrukken over Fidel. ‘Ja, ik heb hem dikwijls gezien, alleen … zag hij mij niet. Grapje! Als kind zaten we soms bijeen met de vriendjes uit de wijk. Iemand zei dan: “Mijn papa heeft ooit Fidel de hand geschud” of “mijn oom kon een hand geven aan Fidel”. Ik wou toen ooit Fidel kunnen leren kennen, een hand geven of een beroemde atleet zijn bij wie hij een medaille om de hals hing. Alle Cubaanse kinderen – en niet alleen de kinderen – dromen daar wel eens van, weet je. Uiteraard had ik toen geen idee van wat er verder zou gebeuren in mijn leven.’ Van zodra de situatie van de Vijf bekend raakte, hebben de familieleden van Gerardo en van de rest van de Vijf Fidel regelmatig ontmoet. In zijn cel hangen de foto’s van Fidel met zijn moeder en met Adriana. ‘Er is er eentje bij van de voorstelling van mijn boek met karikaturen. Dat was in december 2002. Fidels dokters hadden hem omwille van een ontstoken insectenbeet rust voorgeschreven. Maar hij stond erop om aanwezig te zijn . Het was zijn manier om te laten zien hoe belangrijk hij onze zaak vond, en om onze families te steunen.’

‘Mijn moeder is intussen ernstig ziek, en kan me niet meer bezoeken. Maar vroeger vertelde ze me altijd vol trots hoe Fidel steeds met hen kwam praten. Mijn oudje herhaalde steeds: “Hij legde zijn arm om mijn schouder en verzekerde me: ‘Ze zullen terugkeren!’” Maar het strafste is toch die 13de augustus dat Gerardo zijn vrouw opbelde, en haar vroeg om  Fidel zijn gelukwensen over te brengen: Fidel verjaart die dag. ‘Mijn vrouw zei: “Zeg het hem zelf maar”, en ze gaf de telefoon door. Hij was zijn verjaardag en die van René – één van ons vijf – aan het vieren met onze families. Ik was zo geëmotioneerd dat ik niet kan herhalen wat hij me toen allemaal zei, noch wat ik hem zelf zei… Maar dat gesprek was een echte krachtinjectie. Ik verlies de hoop niet om hem op een dag de hand te kunnen schudden. Hem omhelzen moet zoiets zijn als de geschiedenis omarmen.’

Elf jaar zit hij al in de gevangenis, tweemaal levenslang voor iets wat hij niet deed. ‘Gedurende heel die tijd hebben ze mijn echtgenote niet toegelaten om me te bezoeken, niet één keer. Ze verbieden me om met haar te corresponderen via e-mail, in tegenstelling tot andere medegevangen hier. Ook de gewone briefwisseling wordt fel bemoeilijkt. Andere gevangenen ontvangen een brief binnen de drie à vier dagen, bij mij worden ze maanden tegengehouden en soms komen ze gewoon niet aan…’ En toch bespeurden we bij Gerardo en bij de vier anderen, maar ook bij hun familieleden, geen spoor van haat. ‘Dat klopt. Ik veroordeel wel de hypocrisie en de dubbele moraal. De VS, die anderen altijd en overal de les spellen over mensenrechten, laten mij niet eens toe om mijn vrouw te zien. Op Cuba is nog nooit een VS-vlag verbrand. De revolutie heeft ons geleerd om na te denken, niet om te haten.. Mijn landgenoten weten ook dat er heel wat mensen zijn in de VS die ons land een goed hart toedragen en solidair zijn met de Vijf en dat ze heel veel inspanningen doen om gerechtigheid te laten geschieden. We bewonderen hen daarvoor, we zijn hen dankbaar.’

Zoveel levenslust, zoveel veerkracht. We vroegen hem waar hij die kracht vandaan haalt. ‘Negentien maanden zaten ik en de rest van de Vijf opgesloten in isoleercellen. Ik verbleef een maand halfnaakt in een cel zonder vensters met het licht vierentwintig uur op vierentwintig aan. Rioolwater van de cel boven mij sijpelde door het plafond en langs de muren... Ik zeg dat hier nu in een paar zinnen, maar geloof me… als je dit meemaakt dag na dag, uur na uur, minuut na minuut… dan duurt het eindeloos. Ik ben onterecht veroordeeld, en ze laten me niet toe de vrouw te zien van wie ik hou. Als je zoiets meemaakt, dan kan je niet alleen zijn, ook al sluiten ze je eenzaam op. Je zou breken of gek worden. Daarom zijn wij vijf ook nooit alleen. We denken aan de strijders van de Sierra of van de Varkensbaai of van Cuito Cuanavale… Of aan Raúl, Guillermo, Ramiro [rebellen die meevochten in de Sierra Maestra*, nvda]. Che zegt ons dat we moeten blijven stappen, ook al hebben we ademtekort. Elke morgen stapt Almeida* hier binnen en roept net als die keer in de Sierra Maestra ”Verdomd, hier geeft niemand zich over!” En Fidel komt langs en zegt ons dat als ze ons na elf jaar van wantoestanden en druk niet hebben kunnen omkopen of breken “!Ahora sí ganamos la guerra!” “nu gaan we de strijd zeker winnen!”’